1 maart 2019

Insecten

Insecten leven bijna overal op aarde, op het land, in de lucht of in het water (en dan vooral in zoet water). Ze vormen de grootste groep dieren: er zijn wel 1 miljoen soorten insecten beschreven - en er zijn ook nog minstens net zoveel soorten niet bekend. Insecten zijn er al heel lang, wel duizend keer zo lang als er mens-achtigen op aarde rondlopen. Het oudste fossiel van een insect is ongeveer 400 miljoen jaar oud. Vliegende insecten kwamen later, maar ook die leefden al miljoenen jaren voordat de eerste dinosauriërs kwamen!

Die insecten van miljoenen jaren geleden waren veel groter dan de insecten die wij nu tegenkomen. De grootste libellen hadden een spanwijdte van wel 50 centimeter. Dat betekent, dat ze hun ene vleugelpunt onder je oksel zouden kunnen steken, terwijl hun andere vleugelpunt bij je vingertoppen is.

Bouw

Insecten hebben niet zoals wij een skelet aan de binnenkant; hun skelet zit van buiten, een stevig pantser als een soort ridderharnas. Het groeit niet mee en daarom moeten insecten als ze in de groei zijn af en toe ‘vervellen’. Ze barsten dan uit hun oude pantser en kruipen daar uit. De nieuwe buitenkant moet eerst stevig worden voordat hij het dier goed beschermt; zolang ze nog zacht zijn na zo’n vervelling, zijn insecten een tijdje extra kwetsbaar.

Of een dier een insect is, kan je zien aan zijn bouw. Het lichaam van een insect bestaat altijd uit 3 delen:
een kop, een borststuk en een achterlijf.

Een wesp heeft duidelijk zichtbare kop, borststuk en achterlijf

Vaak kan je die 3 delen makkelijk zien, zoals bij een wesp, maar soms zijn ze moeilijker te onderscheiden, zoals bij een lieveheersbeestje.

Je kunt een insect ook herkennen aan het aantal poten: alle insecten hebben 3 paar poten, zes totaal dus. Die zitten aan het borststuk. Als je de pootjes van een insect goed bekijkt, zie je dat die uit verschillende delen bestaan, waar een soort scharniertje tussen lijkt te zitten. We noemen dit soort dierengeleedpotigen. Behalve de insecten horen ook de spin-achtigen, de duizendpoten en de kreeft-
achtigen bij de geleedpotigen.

Bij de meeste insecten zitten er ook 1 of 2 paar vleugels aan het borststuk. Insecten zijn de enige ongewervelde dieren die kunnen vliegen.

De facetogen van een waterjuffer.
De drie zwarte knopjes in het midden zijn ocelli.

Zien

Aan de kop zitten ogen, een mond en voelsprieten of antennes. Insecten hebben facetogen, die uit een heleboel kleine deeltjes bestaan. Vaak hebben ze dan ook nog een aantal kleine oogjes, die ocelli worden genoemd. Daarmee kunnen ze meestal alleen het verschil tussen licht en donker zien.

Eten

Net als wij eten insecten met hun mond. Sommige insecten hebben daarvoor speciale zuigsnuiten (zoals de zuigsnuit van een vlieg en de steeksnuit van een mug) of lange tongen (zoals de roltong waarmee een vlinder nectar uit een bloem kan zuigen). Proeven doen niet alle insecten met hun mond: vlinders, bijen en sommige vliegen ‘proeven’ met hun poten.

Horen

Insecten kunnen wel trillingen voelen, maar niet alle insecten kunnen echt horen. Dat kunnen vooral insecten die zelf geluid maken, zoals bijvoorbeeld krekels. De ‘oren’ van krekels en sprinkhanen zitten niet op hun kop, maar ze horen met gaatjes in hun poten of met haartjes op hun achterlijf!

Ademen

Ademen doen insecten ook al niet met hun mond, maar via ademopeningen in hun achterlijf. Daar halen ze de lucht naar binnen in een soort buisjes.

In het achterlijf zitten ook hun spijverteringsorganen.

Voortplanting en groei

Insecten leggen eitjes. Bij de meeste insectensoorten is er daarvoor eerst een paring geweest, waarbij het mannetje zijn sperma in het vrouwtje heeft gebracht. Dat sperma kan direct naar de eitjes gaan om ze te bevruchten, of het kan bewaard worden in het lichaan van het vrouwtjes-insect en pas later bij de eitjes komen. Dat doen bijvoorbeeld bijen en wespen: de koninginnen paren aan het einde van de zomer, maar de eitjes worden pas in de lente bevrucht en daarna gelegd. Er zijn ook vrouwtjes-insecten die eitjes kunnen leggen waar geen mannetje aan te pas gekomen is. Wandelende takken kunnen dat: uit die onbevruchte eitjes komen dan dochters, die precies hetzelfde zijn als hun moeder. Mannetjes wandelende takken kunnen alleen uit bevruchte eitjes komen.

De eitjes van insecten zijn klein. De meeste eitjes komen uit buiten het lichaam van de moeder, maar er zijn ook ‘levendbarende’ insecten, waarbij de eitjes al in het lichaam van de moeder uitkomen.

Broedzorg is zeldzaam bij insecten, meestal moeten de pasgeboren insecten het zelf uitzoeken. Een uitzondering hierop vormen de oorwormen, waarvan de vrouwtjes de eitjes verzorgen. Ook bij mieren, bijen en wespen worden de eitjes en de jonge dieren verzorgd..

Gedaanteverwisseling

Jonge onvolwassen insecten worden larven of nimfen genoemd. Van veel insecten zien de larven er uit als een soort wormpje of rups. De larven gaan vaak niet ver weg, maar blijven vlak bij de plek waar ze geboren worden. Tijdens de groei vervellen de larven een aantal keer. Als een larve volgroeid is, zoekt hij een rustig plekje en gaat verpoppen. Sommige insecten overwinteren als pop. Uiteindelijk kruipt uit de pop een volwassen insect tevoorschijn. Dit heet een volledige gedaanteverwisseling.

Een oorwurm met haar eitjes

Vrouwtje, eitjes en nimfen van een oorworm © Nabokov

Bij andere insecten kruipt uit het eitje een jong dier dat al op het volwassen insect lijkt: een nimf. Na een onvolledige gedaanteverwisseling, waarbij de nimf aantal keer vervelt, is het insect volwassen.

Alleen of samen

De meeste insecten leven alleen, maar sommige insecten zijn sociale dieren. Zo leven bepaalde hommels, bijen, wespen, mieren en termieten in groepen samen. Aan het hoofd van zo’n volk staat een koningin, de rest van de dieren werkt samen om het volk te voeden en te beschermen.

De meeste andere insecten leven niet sociaal, ook als ze met meerdere dieren van dezelfde soort bij elkaar in de buurt wonen.

Eng of nuttig?

Voor de bestuiving van veel planten zijn insecten onmisbaar. Zonder die bestuivers zouden we vrijwel geen fruit en groente kunnen eten. Wanneer zo’n insect een bloem bezoekt op zoek naar nectar, blijft er een beetje stuifmeel aan het insect hangen. Bij een volgende bloem komt dat stuifmeel dan op de stamper terecht en kan de bloem bevruchten. Alleen dan kan de vrucht gaan groeien en wordt er zaad gevormd. In de boomgaard, maar ook in de kassen worden insecten ingezet om planten te bestuiven. Er zijn tegenwoordig beroeps-imkers, die bijenvolken leveren aan telers van groente en fruit

Griezelig

We vinden veel insecten een beetje griezelig: sommige zien er kriebelig uit met hun lange poten, van andere denken we dat ze ons zullen bijten of prikken. Zo zijn veel mensen zijn bang voor wespen, bijen en hommels. Maar wespen zijn het grootste deel van het jaar juist erg nuttig: dan vangen de werksters heel veel andere insecten en voeden daarmee de koningin en de larven. Als ze gevoerd worden, scheiden de larven een soort zoete stof uit, die voedsel is voor de werksters. Aan het eind van het seizoen, wanneer er niet zoveel larven meer zijn, gaan de werksters buiten het nest op zoek naar zoetigheid; dat is wanneer ze ons lastig vallen omdat ze op onze limonade af komen. Als wij dan naar ze slaan, worden ze boos en kunnen ons steken. Wespen kunnen meerdere keren steken, bijen en hommels maar één keer. Die gaan zelf dood als ze jouw hebben gestoken. Aan hun angel zit een soort weerhaakje, waardoor ze hun angel niet uit een mensenhuid kunnen trekken. Ze trekken dan hun eigen achterlijf kapot en dat overleven ze niet.

Kleur

Door hun kleuren zien stekende insecten er gevaarlijk uit. Als je één keer gestoken bent, blijf je liever bij ze uit de buurt. Sommige ongevaarlijke insecten maken daar ook gebruik van: om hun vijanden te foppen zien ze er uit als stekende insecten. Zo zijn er zweefvliegen die eruitzien als wespen, bijen of hommels, terwijl ze zelf helemaal niet kunnen steken. Dat naäpen heet mimicry.

Bij sommige vlinders lijkt het, of er grote ogen op hun vleugels staan, zoals bij de dagpauwoog. Vijanden schrikken daar van. Opvallen kan dus helpen om te zorgen dat je vijanden je met rust laten.

Dagpauwoog © Korall

Maar het kan ook handig zijn als je niet opvalt tegen de achtergrond, zoals sommige vlinders. Een lichtgekleurde berkenspanner zie je bijna niet als hij op een berkenboom zit. Deze vorm van mimicry heet camouflage. Ook insecten als de wandelende tak en het wandelende blad (de namen spreken voor zich) maken daar gebruik van. Er zijn ook rupsen die er bijna hetzelfde uitzien als hun leefomgeving.

Schadelijk?

We noemen sommige insecten schadelijk, omdat ze onze planten opeten. Als je de rupsen van het koolwitje ontdekt op je zorgvuldig opgekweekte koolplantjes, ben je daar meestal niet blij mee, ook al weet je dat die rupsen zich zullen verpoppen tot mooie vlinders. Ook de rupsen van de buxusmot zien we niet graag, want ze eten onze hele buxushaag kaal.

Veel van die 'schadelijke' insecten zijn juist weer nuttig als voedsel voor andere dieren. Zonder rupsen zouden we veel minder koolmezen in onze tuin hebben: tijdens de broedperiode kunnen de ouders wel bijna tienduizend rupsen aan hun jongen voeren en zelf eten ze dan ook zo’n hoeveelheid. Zonder koolmezen zouden we dus ook veel meer rupsen in onze tuin hebben.

Het is nu te hopen, dat de tuinvogels ook de buxusmot gaan ontdekken als voedsel, zodat het evenwicht zich kan herstellen en de schade beperkt blijft.

Er zijn ook insecten die andere insecten eten, zoals bijvoorbeeld de larven van lieveheersbeestjes: die eten bladluizen. Ook sluipwespen die hun eitjes in de larven van andere insecten leggen, spelen een rol bij het tegengaan van insectenplagen. In de groente- en fruitteelt en ook bij kwekers van sierplanten wordt tegenwoordig steeds meer gebruik gemaakt van zulke ‘biologische bestrijders’. Er is dan geen gif nodig en de bestrijders houden zichzelf in stand. In Nederland is het onderzoek naar biologische bestrijding begonnen omstreeks 1967, toen een komkommerteler allergisch werd voor de chemische bestrijdingsmiddelen die hij gebruikte en op zoek ging naar alternatieven. Toen ook verschillende plaag-insecten resistent werden tegen insecticiden, werd voor iedereen duidelijk hoe belangrijk het is om alternatieve bestrijdingsmethoden te gebruiken. Tegenwoordig worden wereldwijd 230 soorten natuurlijke vijanden commercieel toegepast. Het bedrijf dat opgericht is door de allergische komkommerteler is hierin de wereldmarktleider, daar worden elke week miljoenen van zulke natuurlijke vijanden geproduceerd.

Opmerking

Dit themaverhaal is gemaakt door een vrijwilliger van de Delftse Natuurwacht. Uiteraard doen wij altijd ons uiterste best om bij teksten of afbeeldingen de juiste bronvermelding te plaatsen. Wanneer u desondanks van mening bent dat ten onrechte een tekst of afbeelding is geplaatst, of de gewenste bronvermelding ontbreekt, neemt u dan alstublieft direct contact op met ons: vragen@natuurwacht.nl. We zullen dit dan zo snel mogelijk herstellen.

Meer themaverhalen

ontworpen door: Anna Sivera van der Sluis, gebouwd door: Frank Samwel